Les 126 – De relatie tussen pratyahara, het intellect en bhakti

Vraag: Philo van Alexandrië heeft in de eerste eeuw in Egypte geschreven over het terugtrekken van de zintuigen. Zijn commentaar lijkt vooral van historisch belang te zijn, om aan te tonen dat niet alleen de Indiërs maar ook de Egyptische beoefenaars hierin waren geïnteresseerd. Zijn opmerkingen verwarren me, maar hij lijkt te suggereren dat je zou moeten beginnen met een volmaakte aandacht gericht op de zintuigen, om je er vervolgens van terug te trekken en volledig in de intellectuele natuur te verblijven. De mind werd door deze mystici gezien als goddelijk van oorsprong, en daarom het punt van contact tussen de mysticus en datgene in het universum wat goddelijk is.

Antwoord: Ja, de mind is de belangrijkste verbinding met het goddelijke, zoals we allemaal kunnen ervaren in meditatie. Dus wat dat betreft is dat sinds de oudheid nog niet veranderd. Maar de manier waarop de mind ons met het goddelijke verbindt is niet door middel van het intellect. Het is door het vermogen om tot stilte te komen. Dit is het grote geheim van de goddelijke verbinding van de mind. Zoals in de bijbel in psalm 46 van het oude testament gezegd wordt, “Wees stil, en weet dat ik God ben.”

Zoals je weet heb ik een andere benadering dan de populaire definitie van pratyahara die luidt, “het terugtrekken van de zintuigen.” Ik denk dat het een te grote vereenvoudiging is die geïnterpreteerd kan worden als een soort versterven van de zintuigelijke ervaring, en daar ben ik geen voorstander van. In werkelijkheid raken we minder geïnteresseerd in het volstoppen van de fysieke zintuigen met genietingen als onze sensualiteit zich naar de goddelijke sferen uitbreidt, die zelfs veel genotsvoller zijn. Uiteindelijk maken de fysieke zintuigen de inhaalslag als onze innerlijke goddelijke ervaring terug naar buiten het leven in komt. Ik denk niet dat dit proces veel van doen heeft met het intellect, behalve dat het door middel van het intellect is dat we er voor kiezen om de reis van yogabeoefening te maken.

Een grote Indiase heilige, Ramana Maharishi, heeft gezegd dat het intellect maar één nuttig doel heeft, en dat is continue de vraag stellen, “Wie ben ik?.” Vreemd genoeg, ook al werd Ramana gezien als een erg hoge jnani (iemand die verlicht is door middel van het intellect), is zijn constant terugkomende vraag, “Wie ben ik?” een zuivere vorm van bhakti. Als iemand alleen maar geïnteresseerd is in het beantwoorden van die vraag, wordt het leven zuivere bhakti/verlangen naar waarheid. Dus, als het intellect op de juiste manier gebruikt wordt, smelt het samen met het diepste verlangen van het hart naar goddelijke waarheid. Dat is hoe het intellect ons kan helpen bij het maken van spirituele vooruitgang.

Als het intellect niet voorbij het verstand gebracht wordt naar het stadium van eenvoudige goddelijk onderzoek (“Wie ben ik?” “Is er meer dan dit?”), dan is het weinig meer dan een machine die geneigd is om luchtkastelen te bouwen. Het intellect kan op die manier erg verleidelijk zijn. Vanuit onze innerlijke stilte kan het intellect op een zinvolle manier gekanaliseerd worden. En wanneer dat gebeurt, smelt het samen met bhakti.

De guru is in je.